Een allergie kan worden omschreven als elke reactie van het lichaam op voedingsmiddelen of andere chemische verbindingen in de omgeving van de patiënt.
Met allergie bedoelen wij een reactie van het lichaam waarbij het afweersysteem betrokken is. Meestal worden er dan antistoffen van het type E (IgE) aangemaakt. Allergieën, met name voedselallergieën, komen veel voor bij mensen die daarvoor een erfelijke aanleg hebben. Deze erfelijke aanleg noemen we atopie. Bij atopische patiënten komen in de regel één of meer van de volgende ziektebeelden voor: constitutioneel eczeem, dermatitis, loopneus (rhinitis) vaak gepaard gaande met oogbindvliesontsteking (conjunctivitis) en astma (allergisch astma).
Daarnaast vertonen atopische mensen eerder allergische ziekten, zoals huiduitslag en netelroos (urticaria) door het gebruik van medicijnen. Verder reageren ze eerder op stof, infecties, natuurverschijnselen, weersinvloeden, voedingsmiddelen, kleding e.d..
Ook bij mensen die deze allergische aanleg missen komt echter voedselallergie en/of andere allergische reacties voor. Bij deze mensen worden antistoffen van een ander type aangemaakt, namelijk IgG4.
Een allergie wordt vrijwel uitsluitend veroorzaakt door eiwitten of glycoproteïnen. Deze stoffen komen in bijna alle voedingsmiddelen voor, zij het in soms zeer geringe hoeveelheden. Ook in stuifmeel (pollen), schimmelsporen en uitwerpselen van de huisstofmijt worden deze stoffen aangetroffen.
De reactie op een voedingsmiddel of andere stof verloopt in bijna tachtig procent van de gevallen via bepaalde cellen in de slijmvliezen (mestcellen) en in het bloed (basofiele leukocyten). Wanneer een allergeen voor de eerste maal door de darmwand in het bloed van de mens terecht komt, maakt het lichaam daartegen een antistof aan, die naadloos op het allergeen past als een sleutel in een slot. Deze antistoffen worden met het bloed meegevoerd en hechten zich aan de eerder genoemde mestcellen en basofiele leukocyten. Wordt het voedingsmiddel opnieuw gegeten dan zal het allergeen zich aan deze antistoffen op de mestcellen hechten. De cel zal dan diverse stoffen vrijmaken, waaronder histamine. Deze stof kan de spieren van de longen en darmen laten samentrekken, het activeert bepaalde klieren, het verwijdt de wanden van bloedvaten en stimuleert de zenuwuiteinden. Het resultaat hiervan kan zijn benauwdheid, darmklachten, slijm ophoesten, overtollig maagzuur, roodheid van de huid, vochtophoping en jeuk.
Zoals eerder gezegd kan het lichaam aan zo’n allergische reactie wennen. Tal van secundaire klachten kunnen dan het gevolg zijn zoals vochtophoping in het middenoor, chronische infecties (Candida albicans) en (reactieve) hypoglycemie (een te lage of sterk wisselende bloedsuikerspiegel). Ook grotere gevoeligheid voor houtbeschermings-middelen, formaldehyde, bestrijdingsmiddelen e.d. is hiervan soms een gevolg.
Verschillende antilichamen
Een allergie is een reactie waarbij het afweersysteem (immuunsysteem) met zijn antilichamen betrokken is. Deze antilichamen worden ook wel immunoglobulinen (Ig) genoemd. Men onderscheidt IgA, IgE, IgG en IgM. Bij een acute allergie voor koemelk worden antilichamen van één specifiek type (IgE) aangemaakt.
Bij aanwezigheid van meerdere typen antilichamen kan een mechanisme in werking treden, waardoor er juist geen klachten hoeven te zijn.
Nader info: http://www.keac.nl/